Andrew Taylor Still (1828–1917)

De grenzen

De osteopathie werd ontdekt door de Amerikaanse plattelandsarts Andrew Taylor Still. Still was de zoon van een methodistenpredikant en was niet alleen met geestelijke begeleiding vertrouwd, maar ook met de eenvoudige traditionele geneeskunde. Hij bracht de eerste decennia van zijn leven in de wilde natuurlijke omgeving van het grensgebied met het nog maagdelijke Westen door. Hoewel Still’s onderwijs uiterst rudimentair was, was hij een zeer nauwkeurig waarnemer van de natuur en verwierf hij een unieke functionele kennis van de anatomie.


Tegenslagen

Still speelde nog een actieve militaire en politieke rol in de Amerikaanse Burgeroorlog aan de kant van de tegenstanders van de slavernij. Zijn lot kreeg een definitieve wending in 1864, na zijn terugkeer van de oorlog. Drie van zijn kinderen stierven binnen een paar dagen tijdens een epidemie van meningitis. Vlak daarna overleed een vierde kind aan een longontsteking, ondanks de bemoeienissen van de beste artsen en geestelijken uit zijn omgeving. Still was dermate teleurgesteld dat hij de “heroïsche geneeskunde” en de religieuze instituties achter zich liet, in de vaste overtuiging een betere vorm van geneeskunde te ontdekken. Hij begon met de bestudering van de spirituele bewegingen van zijn tijd: Amerikaans transcendentalisme, phrenologie, Mesmerisme, magnetisme, maar ook “bone setting”, zoals beoefend door de medicijnmannen van de Shawnee-indianen. Ook bestudeerde Still aandachtig de hoogst complexe filosofische verhandelingen van Herbert Spencer, de grondlegger van de evolutie-theorie, en hij bestudeerde de nieuwe ontwikkelingen in Europese geneeskunde. Tijdens deze periode verwierf hij ook kennis van mechanica en elektriciteit. Still’s open blik naar spiritualisme was bijzonder controversieel. Seances, een Indisch medium en zijn latere lidmaatschap van de vrijmetselarij zijn bewijzen van zijn brede interesse op dit terrein. Nochtans waren weinigen van zijn critici bereid om te erkennen dat, hoe zonderling zijn gedrag ook was, wat Still onderzocht en toepaste naar de, voor die periode, strengste wetenschappelijke normen gebeurde. Alles wat zodoende van nut zou kunnen zijn in de praktijk en wat zijn patiënten scheen te kunnen dienen, werd geïntegreerd in zijn osteopathisch systeem en de rest was verworpen — totaal onafhankelijk van de toenmalige gebruiken, deskundigheid, tradities of specialistische literatuur. Still belichaamde het ideaalbeeld van de neutrale empirie.


De Osteopathische Filosofie

Het resultaat van Still’s lange en intensieve onderzoek was de ontdekking van een nieuwe medische filosofie, waarvan hij de geboortedatum op 22 Juni 1874 beschrijft: de Osteopathie. Als het middelpunt hiervan staat de perfecte schepping als de uitdrukking van het werk van een hogere macht. De individuele structuren en de functionele verbindingen zowel intrinsiek als extrinsiek waren hierbij onderworpen aan harmonische wetten. Still paste deze overtuiging ook op de mens toe. Hij ontwikkelde het concept van de triune man — de drievoudige eenheid van de mens — met de eenheid van lichaam, geest en ziel. Hij zag dit als de verwezenlijking van het perfecte zelfgenezingsmechanisme. De optimale functie van deze „apotheek van God“ hangt in essentie af van de toe- en afvoer van energie, zenuwen, bloed en lymfe, binnen en buiten het lichaam. Als deze wegen worden geblokkeerd, belemmert dit het zelfgenezingsmechanisme en de overeenkomstige organen worden ziek. Still beschouwde de wervelkolom als het centrum van toelevering en afvoer en daarom zocht hij naar verplaatste wervels bij de meeste ziekten, zelfs bij interne ziekten. Hij veronderstelde dat dislocatie van de wervels de functie van de omringende zenuwen en vaten belemmerde en probeerde de wervels door zachte manipulaties op hun plaats terug te brengen. Manipulatie van een bot (Grieks: osteon) verzekerde vrije stroming, waardoor het zelfgenezingsmechanisme opnieuw actief kon worden en daardoor ontstond er een positief effect op de ziekte (Grieks: pathos). Still beschouwde de behandeling met medicijnen als bewijs van een gebrek aan vertrouwen in de natuurlijke krachten en hij verwierp dit categorisch, net zoals hij vroegtijdige chirurgie verwierp. Volgens Still, was de osteopaat eenvoudig een mechaniker met complexe ideeën en de perfecte creatie was de genezer. Als logische consequentie, was de osteopaat nooit direct verantwoordelijk voor de behandeling, maar was hij eenvoudig de tussenpersoon tussen de patiënt en de vrijelijke activiteit van de schepping.


Recente Erkenning

Medio 1870 in Kirksville, Missouri, verkreeg Still definitief de erkenning, die hij voor zijn buitengewone vaardigheid, zijn enorme wetenschappelijke kennis, zijn intense spirituele ervaring van het leven en zijn vasthoudende ambitie, heeft verdiend. Wegens het enorme succes van zijn behandelingen en zijn uitzonderlijke capaciteit om van zijn immense algemene kennis gebruik te maken om functionele verbindingen te herkennen, verspreidde zijn reputatie als „wonder healer“ zich snel. Aangemoedigd door zijn patiënten en zelfs door sommige artsen, richtte hij op de leeftijd van 64 definitief de eerste opleidingsschool voor osteopathie in de wereld op, de Amerikaanse School voor Osteopathie (ASO) in Kirksville in 1892. De triomfmars van de osteopathie was begonnen.


Verdere Ontwikkeling

In 1910, stelde de Amerikaanse Medische Vereniging een staatsonderzoek naar alle medische opleidingscentra in Amerika in. Dit was bedoeld om verdere financiële steun te garanderen voor die kandidaten die specifieke criteria in de evaluatie hanteerden. De standaarden van de medische universiteiten — met inbegrip van medicijnen en farmacologie — werden als basis gebruikt. Het zogenaamde Rapport Flexner resulteerde erin, dat bijna alle universiteiten voor osteopathie zich in toenemende mate distantieerden van Still’s originele concept, teneinde economisch te kunnen overleven. Daarom beschouwen de meeste osteopaten in de V.S. nu de manuele technieken als minder belangrijk. Dramatischer was, dat het centrale concept van de triune man — met de overtuiging van een aan een spirituele macht onderhorig perfect zelfgenezingsmechanisme — uit de osteopathie werd verdreven. Aldus stevende de osteopathie meer en meer op de allopathische geneeskunde af.


Still’s latere jaren

Bij het wisselen van de eeuw, keerde Still terug naar zijn favoriete bezigheden: het waarnemen van de natuur, innerlijke ontwikkeling en sociale uitwisseling van meningen. Hoewel hij hiervoor door studenten en patiënten werd gerespecteerd, vervreemdde zijn faculteit verder van de „oude arts.“ Vooral had men geen waardering voor zijn koppige weigering van iedere soort van medicijnen en het hervatten van zijn onderzoek naar spiritualisme. Still werd hierdoor echter niet afgeleid en zette zijn studies en zijn pogingen om de geheimen van de osteopathie te doorgronden, voort. In 1917, meer dan 50 jaar na het begin van zijn carrière als eenvoudige plattelandsarts, stierf Still. Hij had één van de belangrijkste medische filosofieën in de geschiedenis van de mensheid ontdekt, de osteopathie, met de triune man, als onderdeel van een perfecte schepping,als middelpunt .

John Martin Littlejohn (1865–1947)

Het Fonkelende intellect

John Martin Littlejohn was geboren in Glasgow op 15 Februari 1865 als zoon van een dominee. John Martin was een ziekelijke maar hoogst intelligente jongeman, zeer nieuwsgierig naar kennis. Hoewel zijn ouders bitter arm waren, was er actieve interesse in menswetenschappen en dit bracht hem tot het studeren van talen bij de Coleraine Academie in Noord-Ierland toen hij nog pas 16 was. Na het afronden van zijn studie theologie bij de Universiteit van Glasgow, ging hij naar Noord-Ierland als dominee in 1886, maar keerde snel daarna aan Glasgow terug. Hij behaalde examens en ontving onderscheidingen in de rechten, theologie, geneeskunde, filosofie en sociologie. In 1886/87 gaf hij zijn eerste lezingen. Het ruwe klimaat en zijn constitutie hadden hem in introverte en eigenaardige, maar briljante en breed opgeleide analist veranderd. In deze periode begon hij aan bloedingen in zijn hals te lijden en dit dwong hem om naar een verandering van klimaat te zoeken. Dit was het abrupte einde aan een schitterende universitaire carrière.


Amerika

In 1892, emigreerde hij naar Amerika met zijn broers James en William en zette hij zijn studies bij de Universiteit van Colombia in New York voort. Wegens zijn uitzonderlijke vorderingen, werd hij spoedig hoofd van Amity Universiteit in College Springs, Iowa. Zijn symptomen verbeterden echter niet en dit leidde tot zijn hoopvolle ontmoeting in 1895 in Kirksville met Dr. Still. Zelfs één enkele behandeling leidde tot duidelijke verbetering. Omdat Still dringend gekwalificeerde leraren voor zijn Amerikaanse School of Osteopathie na zijn stichting in 1892, nodig had, bood hij Littlejohn de positie van leraar in de fysiologie aan. Still’s natuurlijke concept van osteopathie had diepe indruk op Littlejohn gemaakt en hij aanvaardde het aanbod. Hij begon in 1897, werd één jaar later als student geregistreerd en werd deken van de school in hetzelfde jaar. Spoedig was er echter een scherp conflict binnen de faculteit. Still’s discipelen beschouwden de anatomische benadering van de osteopathie als heilig. Littlejohn en zijn broers dachten dat dit te eenvoudig was. Zij beschouwden fysiologie — die complexer is — als de kern van de osteopathie. Maar het was ook een tijdsconflict: academisch opgeleide artsen tegen praktisch georiënteerde osteopaten. De zaak werd slechter, omdat Littlejohn verliefd werd op de opgewekte dochter van zijn leraar, Blanche Still. Zijn goed-bedoelde presentjes vielen echter niet in goede aarde en hij werd afgewezen. Toen hij tevens als deken werd verplaatst, was de breuk met de ASO definitief. Hij verhuisde naar Chicago met zijn broers, die hem van Glasgow hadden begeleid en richtte de Chicago Universiteit voor Osteopathie in 1900 op. Het onderwijs van theoretische onderwerpen werd uitgebreid en de fysiologie werd als centraal onderwerp gevestigd. De school bloeide op, ondanks de kritische houding van de conservatieve American Osteopathie Association, en ontwikkelde zich tot één van de belangrijkste wetenschappelijke bronnen van de vroege osteopathie.

Men denkt dat Littlejohn, die omstreeks die tijd was getrouwd, hoogst gevoelig voor politieke ontwikkelingen is geweest, en de rampzalige gevolgen die het Rapport Flexner (zoals hierboven vermeld) voor de onafhankelijkheid van osteopathie in de V.S. zou hebben voorzien. Dit kan de reden zijn waarom hij verkoos in Engeland opnieuw te beginnen.

Engeland

In 1913, begonnen Littlejohn en zijn familie, acht in getal, verhuisden naar Bagger Hall vlakbij Londen en John Martin begon met „ziekenhuiswerk“ en „onderwijs“ terwijl de oorlog nog voort woedde. In 1917, richtte hij de Britse School voor Osteopathie in Londen op en startte hij Journal of Osteopathy, hierbij definitief de fundamenten voor de osteopathie in Europa leggend. In Engeland moest hij de aanvallen van de British Osteopathic Association en de British Medical Association afweren. Net zoals met de gevolgen van het Rapport Flexner, voerde een BMA-campagne in 1935 tot een parlementair amendement. Osteopathie werd officiële erkenning geweigerd. De tweede Wereldoorlog deed de rest en BSO werd niet meer dan een kleine kliniek. Littlejohn, de belangrijkste vertegenwoordiger van osteopathie behalve Still, stierf in 1947 in Bagger Hall. Als Still het lichaam en de ziel van osteopathie vertegenwoordigt, was John Martin Littlejohn zeker het intellect. Hij breidde het fysiologische concept uit, legde belangrijke fundamenten voor zijn latere triomfmars in Amerika. De Europese osteopathie in zijn huidige vorm zou zonder hem niet denkbaar zijn.

William Garner Sutherland (1873–1954)

Graaf verder!

William Garner Sutherland (1873 – 1954) was geboren in landelijke provincie Portage, Wisconsin. Net als Still, was Sutherland permanent beinvloed door het simpele en landelijke leven in het Mid-westen. Één ervaring beinvloedde hem in het bijzonder. Sutherland’s vader bracht zijn kinderen ertoe om aardappels in de tuin te planten en die dan later te oogsten. Nadat zij blijkbaar alle aardappels tijdens de oogst hadden gevonden, droeg de vader hen op om opnieuw te graven en opnieuw te zoeken — “Dig on!” — en zij vonden nog meer aardappels. Zelfs de derde poging was succesvol. Dit uiterst nauwgezette en doelgerichte graven naar verborgen doelen had een duurzaam effect bij het recentere onderzoek van Sutherland naar schedelbeenderen, aangezien hij zich vertrouwd maakte met de kleinste anatomische details om hun functionele betekenis te doorgronden. „Dig on!“ —onderzoek naar het onzichtbare — werd het motief van zijn leven. Sutherland verdiende zijn eerste geld als krantenjongen bij de Blunt Advocate. Hij bewees goede diensten en werd bevorderd als voorman in 1890. In 1893, ging hij naar Fayette, Iowa, om aan de Universiteit van Upper Iowa te studeren. Hij keerde toen bij de krant terug en werd definitief de uitgever van de Daily Herald in Austin, Minnesota. Hij bekleedde deze positie in 1898, toen hij van Dr. Still en de osteopathie vernam. In het zelfde jaar schreef hij zich in op de American School of Osteopathy en voltooide zijn opleiding in 1900. Hij onderhield zichtzelf als student door de teksten te redigeren van zijn fysiologieleraar, Dr. Littlejohn, die ook een medestudent van Sutherland was. Dit is een interessant detail, aangezien Littlejohn toen reeds over de bewegingen van de schedel schreef.

„Als de Kieuwen…“

Tegen het eind van zijn opleiding, bekeek de jonge Sutherland de suturen van de individuele schedelbeenderen van gesprongen schedel en hij dacht plotseling: „Dit lijkt op de kieuwen van een vis“. Hij voorspelde ademachtige beweging in de suturen en, tijdens de latere jaren, probeerde hij zijn hypothese te weerleggen door experimenten op zichzelf (!) uit te voeren. Aangezien hem dit niet lukte, bracht hij het concept van de traditionele osteopathie over op de schedelbotten, en ontwikkelde geavanceerde en uiterst fijne technieken, waarmee het concept voor craniale osteopathie werd gegrond. Het moet niet onvermeld blijven dat Charlotte Weaver D.O., die ook bij de ASO had gestudeerd (1912), reeds enkele belangrijke artikelen over schedelmotiliteit had geschreven, vóór het eerste werk van Sutherland, de The Cranial Bowl (1939), werd gepubliceerd, zodat het denkbaar is dat zij hem in zekere mate beïnvloed heeft.

Craniale Osteopathie

Na meer dan twee decennia van schedelonderzoek, waagde Sutherland zich, normaal een rustig mens, onder een valse naam onder zijn collega’s aan het begin van de jaren ’30. Hij gebruikte the Minnesota Osteopathic Journal als forum om de basisideeën van zijn concept, dat nog geen PRM omvatte, voor het eerst te verklaren. De reacties op zijn artikel verschilden sterk, zich uitstrekkend van felle verwerping tot aanmoediging om extra onderzoek op dit gebied te doen. Door de stijgende interesse van een kleine groep osteopaten, publiceerde Sutherland in 1939 het kleine hierboven vermelde boek,The Cranial Bowl, waarin hij de resultaten van 40 jaar onderzoek in een paar pagina’s samenvatte. Ondanks de beperkte reacties bleef hij zijn studies van craniale osteopathie uitbreiden. In het midden van de jaren ’40 verraste hij opnieuw zijn collega’s met een revolutionaire vernieuwing: Aanvankelijk op een beheerste manier, maar later meer en meer openlijk, begon hij de termen „vloeibaar licht“, „potentie“ en „primair ademhalingsmechanisme“ (PRM) in zijn seminaries uit te leggen, in de context van de bekende bijbelse uitdrukking de „adem van het leven.“ In dit verband, was hij waarschijnlijk beïnvloed door de Amerikaanse filosoof en kunstenaar Walter Russell, net zoals Still in zijn tijd door de Engelse filosoof Herbert Spencer. De openlijke vermelding van Sutherland van en de nadruk op spiritualiteit, tonen aan dat hij totaal in de traditie van zijn gerespecteerde leraar opereerde, zoals Still in zijn leven metafysische elementen als natuurlijke componenten van de drievoudige eenheid van de mens had beschouwd. Bovendien en in deze context, heeft Sutherland herhaaldelijk en met klem verklaard dat de craniosacrale osteopathie als integrale component van traditionele osteopathie moet worden beschouwd en niet, ongeacht in welke omstandigheden, als onafhankelijke vorm van behandeling. Sutherland stierf in 1954 als één van de meest geëerbiedigde leden van zijn beroep. De craniosacrale osteopathie wordt als één van de belangrijkste pijlers van osteopathie beschouwd, alhoewel het PRM nog altijd niet is bewezen.

Osteopathie in Europa

Aangezien het onmogelijk is om de totale geschiedenis van osteopathie in Europa te beschrijven, zullen wij ons beperken tot het beschrijven van de twee belangrijkste landen op dit gebied: Engeland en Frankrijk. Alle belangrijke impulsen in de andere landen worden direct of indirect met de initiatieven van Amerika of deze twee landen verbonden.

Engeland

In 1898, was John Martin Littlejohn de eerste osteopaat op Europese bodem. Hij werd bijna onmiddellijk gevolgd door Dr. William Smith, de eerste ASO anatomieleraar en ook een hoger lid van zijn faculteit. Nadat Littlejohn en zijn familie in 1913 definitief van Amerika naar Engeland waren geëmigreerd, startte hij de Britisch School of Osteopathy in 1917 in Londen, het eerste opleidingscentrum voor osteopathie in Europa. Sommige Amerikaanse osteopaten hadden eerder praktijken, in het bijzonder in Schotland en Engeland, opgezet. Het was niettemin de verdienste van Littlejohn dat het, nu voor het eerst, voor Europeanen mogelijk was om de osteopathische kunst op hun eigen continent te leren. Littlejohn richtte ook the Journal of Osteopathy op, het eerste officiële wetenschappelijke forum voor Europese osteopathie. Hij leverde ook bijzondere inspanningen om professionele erkenning voor osteopathie in Engeland te verkrijgen. Net zoals in Amerika, verzetten de medische verenigingen zich tegen deze inspanningen en is, ondanks de bereikte wettelijke bescherming voor osteopathie in 2000, de erkenning van gelijkwaardigheid nog niet bereikt.

Frankrijk

1. De medische Route
Dr. Robert Lavezzari (1886–1977) werd onderwezen door Florence Gair, één van Still’s leerlingen, en ging naar Parijs in 1936, waar hij zich in 1949 als voorstander van de osteopathie verklaarde. Daarvóór, waren de artsen als osteopaten opgeleid in Amerika of naar the London College of Osteopathy gegaan.

2. De Engelse Route
In 1950, richtte de fysiotherapeut Paul Gény, samen met de Engelse osteopaat Thomas G. Dummer, l’Écolefrançaise d’Ostéopathie op. Het doel was ook niet-artsen de kans te bieden om de osteopathische kunst te leren. Van hieruit werd dit concept ook geïntroduceerd in Zwitserland onder de naam van Etiopathy. Het was ook Gény die zorgde voor die studenten, die hun opleiding bij the British College of Naturopathy and Osteopathy en de osteopathische kliniek in Maidstone wilden voltooien (later: Europese School van Osteopathie). De meeste Franse osteopaten kiezen nu deze opleiding en hebben zich in de Association Française des Ostéopathes georganiseerd.

3. De Franse Route
Overeenkomstig de wens van Sutherland, zijn overleden leraar, instrueerde Harold Magoun Sr. samen met Viola Fryman en Thomas Schooley in 1964 negen artsen en fysiotherapeuten te Parijs in de kunst van de craniale osteopathie. De lessen vonden plaats in de praktijk van Rene Quéguiner, die, samen met Francis Peyralade, kort daarna de organisatie oprichtte om de verspreiding van de craniale osteopathie binnen Frankrijk te steunen. Parallel hieraan gaf Denis Brooks, de stichter van l’Association de Thérapie Manuelle,Bob Bénichou les.

Conclusie

In tegenstelling tot de V.S., was het de hoogst gekwalificeerde osteopaten, zoals Littlejohn in Engeland of Gény in Frankrijk, verboden om chirurgie uit te voeren, medicijnen voor te schrijven of te assisteren bij bevallingen. Dit leidde er onvermijdelijk toe dat de osteopathie zich in twee richtingen ontwikkelde. Terwijl de niet-medisch gekwalificeerde osteopaten in Europa gedwongen werden zich op hun manuele technieken te concentreren en deze technieken onophoudelijk te verbeteren, ondernamen de osteopaten in Amerika wetenschappelijk onderzoek over een breed gebied, in het bijzonder in het verbeteren van de precisie van chirurgische methodes. Daar waar de oorsprong van viscerale technieken ligt in Europa (Barral en Weisschenk), zijn de ontwikkelingen van minimaal invasieve, weefselsparende chirurgische technieken en belangrijke neurofysiologische onderzoeksresultaten toe te schrijven aan Amerikaanse initiatieven (Korr, Denslow).

Still’s traditionele holististische osteopathie met het centrale concept triune vertegenwoordigt een symbiose van deze twee benaderingen.

De situatie werd ingewikkelder toen de Europese artsen willekeurig manueeltherapeutische en chiropraktische elementen vermengden en hun complexiteit verminderden om hen voor het dagelijkse werk geschikter te maken. De osteopaat werd als tussenpersoon neergezet, als een lokale manipulator, die op een ééndimensionale manier werkt, teneinde de oude hiërarchie te herstellen, waarin de therapeut eenvoudig een „paar handen.“ was.

Terug naar Geschiedenis