De osteopathie is een holistische geneeskunde, die altijd de gehele mens behandelt. Omdat het holisme moeilijk voor te stelen is, zonder dat men het opdeelt en ordent, worden het bewegingsapparaat, de inwendige organen en de schedel met de wervelkolom als onderdelen besproken.

Botten geven houding en bescherming
Een mens bezit tussen de 208 en 212 botten. Met uitzondering van het tongbeen zijn alle botten door middel van gewrichten met elkaar verbonden. Zij bouwen een eenheid en vormen het menselijke skelet.

Botten laten zich door hun vorm verdelen in pijpbeenderen en platte beenderen. Het bovenbeen of de bovenarm behoort bijvoorbeeld tot de pijpbeenderen. De schedelbotten zijn typische platte beenderen. De handwortelbeentjes behoren tot de zogenaamde korte botten.

Botten zijn levend weefsel en worden door een botvlies, het periost, omgeven. Vanuit het botvlies wordt het bot opgebouwd, zij verzorgt het bot met zenuwen. In het binnenste van het bot bevindt zich tussen het vaste spinsweefsel het beenmerg. Het bij de geboorte reeds aanwezige rode, bloedvormende beenmerg wordt in de loop van de groei bij de meeste boten door het gele, vethoudende beenmerg verdrongen. Slechts enkele botten, zoals het borstbeen, het bekken en de wervels behouden de bloedvormende functie het gehele leven.

Gewrichten maken bewegingen mogelijk

De beweging tussen twee botten is alleen mogelijk wanneer het verbindingsstuk de structuur van een gewricht heeft. Ingedeeld naar vorm en bewegingsruimte kennen we draaigewrichten, eigewrichten, kogelgewrichten, zadelgewrichten, scharniergewrichten en zogenaamde platte gewrichten. Gewrichten zijn met een gewrichtskapsel aan het botvlies verbonden en zijn met gewrichtsbanen versterkt. De gewrichtsvlakken zijn met kraakbeen bekleedt en gewrichtsvocht maakt een beter glijden mogelijk. Om de beweeglijkheid van een gewricht in te kunnen schatten, kennen we het normale verloop van een beweging, de bewegingsassen en de bewegingsuitslag. Een in zijn beweging beperkt gewricht zal zich in een of meer van deze parameters van een normaal gewricht onderscheiden.

Spieren voeren de beweging uit

De skeletspieren maken de bewegingen van de botten via de gewrichten mogelijk. Andere spieren in het lichaam verzorgen de beweging van holle structuren, zoals de blaas, de darmen en de bloedvaten. Het hart geldt als een bijzondere spiervorm, die het bloedtransport verzorgt. Skeletspieren kunnen kracht, uithoudingsvermogen en coördinatie uitdrukken. Spieren hebben zogenaamde contractiele elementen in hun spiervezels. Hiermee kan de spier zich samentrekken of uitrekken en daarmee de beweging uitlokken. Wordt een spier niet meer gebruikt, zoals bij lange bedlegerigheid, dan worden de contractiele elementen afgebroken, de spier degenereert en wordt op de lange duur een pees. Zo is ook de zwaartekracht een belangrijk element voor de normale functie van e spieren, zoals te zien is bij de spierafbraak van astronauten, die langere tijd in gewichtsloze toestand leven.

Fysiotherapeuten werken voornamelijk op het spierstelsel. Een osteopaat zal in de regel spieren alleen behandelen, wanneer zij de oorzaak van de bewegingsbeperking zijn.

Fasciën verbinden alle lichaamsstructuren

Spieren en organen, maar ook de bloedvaten en zenuwen, worden door vliezige structuren omgeven, de zogenaamde fasciën. De fasciën hebben contact met elkaar, gaan in elkaar over en vormen van kop tot voet een omhulsel, de lichaamsfascie. In de reguliere geneeskunde spelen de fasciën geen belangrijke rol, omdat zij een andere vorm van diagnostiek kennen. In de osteopathie zijn zij echter van doorslaggevende betekenis. Fasciën kunnen namelijk kracht of trek overbrengen en bewegingsbeperkingen ‘opslaan’.

Zo functioneert een fascie:

Men kan zich fasciën voorstellen als een soort huishoudfolie: trekt men een stuk huishoudfolie uit en verzwaard men het ergens met een gewicht, dan wordt de trekkracht van het gewicht tot aan het einde van het stuk huishoudfolie voort geleidt. Het zal dan ook aan het einde van de folie voelbaar zijn. Wordt het gewicht van het folie afgehaald, dan zal het zijn oorspronkelijke toestand terug keren. Was het gewicht echter te zwaar, dan laat het een afdruk in de folie achter. Wanneer men bijvoorbeeld een biefstuk in huishoudfolie verpakt, ziet men dat het folie zich volledig vormt naar de omtrek van het stuk vlees. Op en zelfde manier bekleden de fasciën in het lichaam de spieren, de boten, de organen, topt en met de kleinste bloedvaten en zenuwen. Samen vormen de fasciën een onmetelijk groot oppervlak, waarmee alle fasciën met elkaar verbonden zijn. Het buikvlies bijvoorbeeld heeft dezelfde oppervlakte als onze huid.

De lichaamsfascïen zorgen er voor dat de inwerking van een kracht op een fascie op een totaal andere plaats gevoeld kan worden. Daarom zijn de fasciën belangrijke instrumenten voor de osteopaat, waarmee hij een symptoom tot aan zijn uitlokkende oorzaak terugvolgen kan. Was de oorzaak ‘zwaar’ genoeg, dan blijft er aan de fascie een afdruk voelbaar; een osteopathische dysfunctie genoemd. Deze osteopathische dysfunctie kan de osteopaat met zijn handen ‘lezen’ en behandelen. Niet zelden komt het voor dat patiënten zich bij de osteopathische behandeling klachten herinneren, die reeds lang vergeten waren, maar die in de fascie een afdruk achter gelaten hebben. Wanneer de osteopaat deze fascie behandeld, komen de herinneringen naar boven. De osteopathie zegt: ‘in de fascie huist de herinnering’.

Omgekeerd heeft een gespannen fascie effect op het omhulsel van het lichaam. Het getroffen gebied kan zijn normale functie niet meer uitoefenen, omdat de verzorging eveneens via de fasciën verloopt. Wanneer de osteopaat de oorspronkelijke spanning bevrijdt, kan de (bloed)verzorging weer voortgaan en kan het omhulsel weer normaal functioneren.